Vloeistofstromen
Vloeistofstromen
Vloeistofstromen vormen de drijvende kracht in het menselijk lichaam en zijn de eerste sturende krachten die aanzet geven tot stofwisseling en groei.
Tijdens de derde week van de zwangerschap ontwikkelt het embryo zich van een tweelagige tot drielagige kiemschijf. Tussen de bovenste laag (ectoderm) en onderste laag (entoderm) ontwikkelt zich een tussenlaag, het mesoderm. Het is in deze tussenlaag waarin het transport zal plaatsvinden van voedingsstoffen voor de verdere ontwikkeling van het embryo en waarin vloeistofstromen zich gaan manifesteren, dit ter ondersteuning van de groei van het ectoderm (het latere zenuwstelsel) en het entoderm (wat zich ontwikkelt tot oa. de organen van het verteringssysteem, de uro-genitale regio en luchtwegen).
Dankzij deze tussenlaag zien we de start van de enorme ontwikkeling die een embryo gedurende de 9 maanden zwangerschap door maakt. Een ontwikkeling die niet lukraak verloopt maar wel volgens een nauwgezet bouwplan.
Binnen dit bouwplan zijn er 2 structuren die bepalend zijn voor het verdere verloop van de groei van het embryo.
De eerste structuur is het hart, deze is vormend voor de hersenen maar zorgt voor een rotatie naar links van de borstkas.
De tweede structuur is de lever. Deze is vormend voor het hart en zorgt voor een rotatie naar rechts van de bovenbuik. De rotatie van de lever is eveneens de motor voor de draaibeweging van de darmen tegen de wijzers van de klok en het bekken met de bekkenorganen naar links.
Behandelprincipes
Ook na de zwangerschap blijven deze fenomenen aanwezig. Uit het mesoderm ontstaan namelijk het hart en bloedvaten, de botten en beenmerg, onze spieren en vliezen, zoals het buikvlies.
De functie van hart en bloedvaten is algemeen bekend, het zorgt er onder andere voor dat zuurstof en alle belangrijke bouwstenen ter ondersteuning van de stofwisseling onze organen bereiken.
Ook onze spieren en botten zorgen voor deze ondersteuning. Spieren en botten zullen in de eerste plaats functioneren ten dienste van en in functie van onze stofwisseling en vitale functies. Hierdoor ontstaan spierspanningen en totale “spierkettingen” die voor continue beperkingen zorgen in de beweging van onze gewrichten, ook als we in rusttoestand zijn! Vanuit dit principe is de pijler ontstaan voor het bepalen welke orgaanregio specifiek oorzakelijk is voor het lijden van een bepaald gewricht.
De besproken rotaties vinden we terug in de mobiliteit van de thorax, de bovenbuik en het bekken, welke deel uitmaken van ons bewegingsonderzoek, net als de passieve mobiliteitstesten van schouders, heupen, knieen, en de wervelkolom.
De rotatie linksom van de borstkas en het bekken en de rotatie rechtsom van de bovenbuik gelden als sluitsteen van een krachtig fysiologisch functioneren, waar we tijdens de behandeling naar streven.
Encapsis
Een van de fundamenten van de behandelmethode is gebaseerd op het ontstaanprincipe “encapsis”, dat plaats vindt tijdens de embryologische ontwikkeling en wordt beschreven door Prof. Erich Blechschmidt.
Encapsis houdt in dat bepaalde vormende mechanismen zich steeds zullen herhalen tijdens de embryologische ontwikkeling. Een voorbeeld hiervan is de dualiteit, de omgekeerd evenredigheid tussen de entodermale laag en de ectodermale laag van het het embryo, die mee aan de basis ligt voor het ontstaan van resp. het verteringssysteem en de hersenen, en bijgevolg ook romp en schedel.
Tijdens de tweede embryonale week bestaat het embryo als kiemschijf, een vliesje opgebouwd uit 2 lagen: een bovenste laag met voluminueze ectodermale cellen; en een onderste laag met kleine, smalle entodermale cellen.
Vanuit de ectodermale laag ontwikkeld zich begin vierde week een neurale buis (het centrale zenuwstelsel) thv de rugzijde die groeit vanuit het midden van het embryo naar kop en naar staart, een buis met een dunne holte en dikke wand. Vanuit het entoderm ontstaat de primitieve darmbuis, met een grote holte en dunne wand, die ontwikkelt vanaf kop en staart naar het midden toe.
De neurale buis maakt een groeibeweging naar de kop toe, de primitieve darmbuis naar de staart toe.
Dit zorgt voor ophoping van zenuwweefsel aan de kopkant, het ontstaan van de hersenen. Aan de staart ziet men ophoping van darmweefsel.
De vorming van de hersenen zorgt voor het ontstaan van de schedel. Het ontwikkelen van de darm zorgt voor het onstaan van bekken en romp.
Al deze gebeurtenissen illustreren de onlosmakelijke samenhang tussen de ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel en het verteringssysteem, een principe dat zich volgens de visie van Frank de Bakker ook na de geboorte in de ontwikkeling van het kind afspeelt. De krachtige uitrijping van het verteringssysteem zorgt voor de krachtige ontwikkeling van het hersensysteem.